Hof Bauwens - Van der Boyen (1994)

Glas uit de beerput: Het archeologisch onderzoek

Om het land beter te kunnen besturen, richtte Karel de Stoute in 1473 een rechtbank op die over het ganse grondgebied bevoegd was. Gedurende de 17de en 18de eeuw zetelde dit hoogste rechtscollege bijna onafgebroken in Mechelen. De magistraten en advocaten die aan dit hof verbonden waren, bewoonden luxueuze paleizen in de schaduw van de Sint-Romboutskathedraal. In één van deze woningen werd een beerput opgegraven die een uitzonderlijke hoeveelheid glas bevatte. De gereconstrueerde recipiënten suggereren een wereld van rijkdom en luxe.Toch was dit imposante pand een huurhuis, zij het voor de welgestelde ambtsadel.

Naar aanleiding van de restauratie van het pand Bauwens-Van der Boyen aan de Veemarkt te Mechelen voerde de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie in 1993 een archeologisch onderzoek uit om inzicht te krijgen in de geschiedenis van het gebouw. Hierbij kwam een enorme beerput aan het licht. Deze rechthoekige bakstenen put van 7 meter bij 2,5 meter en 2,3 meter diep werd aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Het oorspronkelijke gewelf was beschadigd maar nog aanwezig en de put was volgestort met puin. Onder deze puinvulling werd een rijke vondstlaag aangetroffen, die boven een zeef werd uitgespoeld.
Het onderzoek van deze zeefstalen is nog volop aan de gang en zal een beeld geven van de voedingsgewoontes van de toenmalige gebruikers.

Tot de belangrijkste vondsten behoren ondermeer borden, stoofpotten en kruiken in aardewerk, steengoed en faience, maar vooral ook scherven van een honderdtal glazen en minstens evenveel wijnflessen. De vondsten dateren voornamelijk uit de periode 1600 -1750. Het onderzoek van de put toonde aan dat de vondstlaag op haar beurt uit verschillende lagen bestond, die aan de hand van de aangetroffen vondsten bij benadering kunnen gedateerd worden.

De onderste laag gaat terug tot de late middeleeuwen. De eerste gebuiksfase duurde tot omstreeks 1550. Blijkbaar werd de put tussen 1550 en 1625 ofwel niet gebruikt, ofwel grondig geleegd. De bovenste laag bevatte aardewerk uit het begin van de 19de eeuw. Omstreeks 1830 werd de put buiten gebruik gesteld. Om hygiënische redenen en uit technische en praktische overwegingen bevonden ze zich meestal op het achtererf. De beerputten hadden geen vaste bevloering, waardoor overtollig nat langs onder kon wegsijpelen. Aan één van de zijden was er een uitsprong, het stortgat, waar een in de muur uitgespaarde schacht of soms een systeem van afvoerbuizen (vanaf de 18de eeuw) op aansloot.

Het toilet was op deze schacht aangesloten. In bakstenen beerputten werd vroeger soms via dezelfde schacht ook huishoudelijk afval gestort. De meeste beerputten hebben een rechthoekige vorm. Zeldzaam zijn de ronde of de ovale putten. Aan de bovenkant waren deze putten vrijwel altijd gesloten door een ton- of koepelgewelf met een uitgespaarde opening om de put wanneer nodig te ruimen.

Krantenartikels (PDF formaat!)

Gazet Van Antwerpen (15 september 1998)